Om de steenkool boven te halen, richtten Nederlandse en Duitse ondernemers de Maatschappij tot Exploitatie van Limburgsche Steenkoolmijnen op, een privé-bedrijf dat later de bijnaam Oranje-Nassau Mijnen kreeg. In 1893 begonnen ze met de aanleg van een eerste mijnzetel ten noorden van het stadje Heerlen, toen nog een onbeduidend kruispunt van zes landwegen waar een paar duizend zielen woonden.
Grondwater en rotsen
De aanleg van schacht I vorderde maar mondjesmaat. De rotsige ondergrond en het opspelende grondwater zorgden voor jaren vertraging, maar op 1 januari 1899 was het eindelijk zover. De schacht had een eerste steenkoolader bereikt op een diepte van 178 meter en de exploitatie kon beginnen.
Jaarlijks produceerde deze mijnzetel bijna 2,5 miljoen ton steenkool. De steenkool werd afgevoerd via een netwerk van spoorlijnen, terwijl de Ateliers de Construction de la Meuse uit Luik een drieassige tenderlocomotief bouwde om de rangeerdienst te verzekeren op het mijnterrein zelf.