Mijnschacht Bois du Cazier

Bois du Cazier in Marcinelle

De mijnramp van Marcinelle

Op woensdag 8 augustus 1956 sloeg het noodlot toe in de steenkoolmijn van Bois du Cazier in Charleroi. Honderden meters onder de grond brak na een menselijke fout een felle brand uit waarbij 262 mijnwerkers om het leven kwamen.

In de negentiende eeuw groeide Charleroi en omgeving dankzij de vondst van ondergrondse steenkooladers uit tot een industriële bakermat, beter bekend als Le Pays Noir. Ook in Marcinelle, een voorstad van Charleroi, werd begin negentiende eeuw steenkool aangetroffen. 

Het bos van baron Cazier

Koning Willem I van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarvan België toen deel uitmaakte, reikte in 1822 een exploitatievergunning uit aan de adellijke weduwe Eulalie Desmanet de Biesme om steenkool te exploiteren in de bossen van Marcinelle. Die bossen had ze tien jaar eerder geërfd van baron Jean-Baptiste de Cazier. Als ode aan de overleden baron, werden de bossen naar hem vernoemd, vandaar de naam Bois du Cazier.

De mijn bleef nooit gespaard van ongelukken. In 1878 stortte een van de liften te pletter nadat de kabel knakte. Directeur Marin en zijn meesterknecht overleefden de smak niet. In 1906 gebeurde iets gelijkaardigs. Een ophaalbak stortte 849 meter naar beneden. Negen doden.

Slechte reputatie

Bois du Cazier had dus geen al te beste reputatie. Bovendien behoorde de mijn met zijn hoge concentratie mijngas in de ondergrondse tunnels tot de gevaarlijkste categorie van mijnen. Toch werd de productie alsmaar opgedreven. In 1955, een jaar voor de catastrofe, produceerden 743 arbeiders 170.000 ton steenkool.

Mijnramp van Marcinelle

Op woensdagochtend 8 augustus 1956 liep het echter helemaal fout. Die ochtend daalden 275 mijnwerkers af in de mijn, hun dood tegemoet. Ze hadden nog maar net hun ondergrondse werkplek bereikt, toen zich om 10 over 8 een drama voltrok. 

Een van de mijnwerkers rolde een volgeladen kolenwagon in de liftkooi. Bij dat manoeuvre raakte de wagon echter geblokkeerd. Toen de nietsvermoedende machinist bovengronds de liftkooi plots ophaalde, rukten de geblokkeerde wagon de oliedrukleiding, hoogspannings- en telefoonkabels en een persluchtleiding kapot. Er barstte een hevige brand los waarbij de giftige gassen zich als een onzichtbare doder in de tunnels verspreidde.

Uit de mijnschachten stegen dikke rookpluimen op terwijl honderden vrouwen, moeders, kinderen en verloofden zich aan de afgesloten poorten van de mijn verdrongen, hopend op een sprankeltje goed nieuws. (Foto Camille Detraux, beschikbaar via Creative Commons)

Italiaanse slachtoffers

De mijnramp kostte uiteindelijk aan 262 mijnwerkers het leven van twaalf verschillende nationaliteiten: liefst 136 Italianen en 95 Belgen. Bij de daaropvolgende processen, ontliepen de verantwoordelijke directeurs van de mijn een straf. De ongelukkige mijnwerker die de lift liet blokkeren, Antonio Ianetta, vluchtte naar Canada en stierf daar in 2012.

Heropgestart

Amper twee jaar na de ramp, in 1958, werd de productie heropgestart. Maar echt winstgevend was het allemaal niet meer. Op verzoek van de EGKS, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, besliste de Belgische regering in 1964 om de Bois du Cazier te sluiten. Maar dat was buiten de wil van de mijnwerkers gerekend.

Vierentwintig mijnwerkers, onder wie zeventien Italianen, weigerden uit een 1100 meter diep gelegen gang weer naar boven te komen totdat de regering het besluit opschortte. Uitstel van executie. De rampenmijn sloot op 8 december 1967 voorgoed de deuren en stond vervolgens decennia te vervallen.

Industriemuseum

De overwoekerde ruïnes van de mijn hebben een echte gedaanteverandering ondergaan. Zo werd ook een derde (betonnen) schachtbok, die op het moment van de mijnramp in Marcinelle in de steigers stond, gevloerd. Alleen de twee metalen schachtbokken en de losvloer markeren nog de plaats van de steenkoolmijn.

Sinds 2002 huisvest Bois du Cazier twee musea, waaronder het industriemuseum. Het vertelt, aan de hand van collecties die oorspronkelijk waren ondergebracht in de Forges de la Providence in Marchienne-au-Pont, de economische, sociale en technische geschiedenis van het Waalse industriebekken van Haine-Sambre-et-Meuse.

Badzaal

Het museum kreeg onderdak in de voormalige badzaal. Tot de blikvangers behoren een plaatwalser uit halfweg de negentiende eeuw, stoommachines, dynamo’s of een elektrische tram uit 1904 die door Charleroi bolde.

In de ruimte 8 augustus 1956, in het voormalige ophaalgebouw van de mijn, krijg je een beeld van de ramp via video's en getuigenissen. De site is sinds 1990 als monument beschermd en kreeg in in 2012, samen met drie andere Waalse mijnsites, een plaatsje op de lijst van UNESCO werelderfgoed.

Hoe kan ik deze plaats bezoeken?

Deze info is alleen toegankelijk voor Plus-gebruikers. Als Plus-gebruiker:

  • Ontdek je het adres, gps-coördinaten en bezoekinstructies. Benieuwd? Bekijk een voorbeeld.
  • Krijg je toegang tot de kaart met 600 bestemmingen.
  • Ontvang je digitale reisgidsen, uitgestippelde routes voor wandelaars en fietsers, kortingen bij musea en toegang tot de nieuwste verhalen.

Krijg toegang 29,90 euro voor een heel jaar

Vind alle Plus-voordelen op een rijtje. Ben je al plus? Meld je aan

Plus-gebruikers geven Industriecultuur.be een gemiddelde score van 4,3/5!

 

Meer artikels over