In 1806 tikten de gebroeders Stumm de ijzerfabriek in Neunkirchen op de kop. Hun komst bleef niet onopgemerkt. Neunkirchen werd een van de modernste ijzerfabrieken van het land. Ze richtten er puddelovens in en schakelden van houtskool over op cokes om de hoogovens aan te vuren.
Onder leiding van hun nazaat Carl Ferdinand von Stumm-Halberg kende het bedrijf zijn gouden jaren. Na de Frans-Duitse oorlog van 1870/1871 strekte het bedrijf namelijk zijn tentakels uit naar het geannexeerde Elzas-Lotharingen. In Uckange trokken de Stumms nieuwe hoogovens op. Net als dat van de Krupps in het Ruhrgebied groeide hun imperium eind negentiende eeuw uit tot een van de grootste geïntegreerde ijzer- en staalfabrieken van het Duitse Rijk.
De Eerste Wereldoorlog draaide minder goed uit. Om de geleden oorlogsschade te compenseren, kregen Franse bedrijven namelijk een meerderheidsbelang in bedrijven in het Saarland. De Stumms werden buitengewerkt uit hun staalfabriek in Neunkirchen en de firma vestigde zich in het Ruhrgebied, waar het in de jaren zeventig kopje onder ging.
Bewaarde hoogovens