De uitrol van het Limburgse mijnbekken ging niet alleen gepaard met de aanleg van spoorwegen, de oprichting van mijngebouwen en hele tuinwijken, ook gemeenschappelijke voorzieningen zagen het licht, zoals zaal De Kring in Waterschei.
Limburg
Op 2 augustus 1901 krijgt André Dumont een telegram met de boodschap 'Kohle angebohrt'. Wat de Belgische geoloog al langer vermoedde, werd begin twintigste eeuw bevestigd: de Limburgse ondergrond bulkte van de steenkool. Zeven steenkoolmijnen plopten als paddenstoelen uit de grond, zes ervan zijn na de sluitingen op het einde van de twintigste eeuw deels bewaard gebleven.
Toen Limburg begin 20e eeuw het eldorado werd van België en steenkoolmijnen uit de grond rezen als paddenstoelen, verschenen in hun kielzog ook tuinwijken, ingenieurs- en directeurswoningen.
Om de miljoenen tonnen steenkool die werden boven gevist uit de zeven Limburgse mijnen ergens kwijt te geraken, zigzagde een kolenspoor van de ene koolmijn naar de andere.
Met zijn twee schachtbokken, watertorens, badzalen, kolenwasserijen en losvloeren is de steenkoolmijn van Beringen de meest complete mijnsite van Limburg.
Al sinds 1977 lag de gewestweg N73 in Limburg te wachten op verkeer. Nochtans was er al een spookbrug over het Albertkanaal, eentje boven de Nijverheidsweg en een 2,5 kilometer lange ophoging gebouwd.
De "Charbonnages André Dumont-sous Asch", zo heet de mijn van Waterschei voluit. Een eerbetoon aan professor Dumont, de geoloog die in As op de steenkoollagen in de Kempense ondergrond stootte.
Tussen 1921 en 1981 vinden 1.750 patiënten hun laatste rustplaats op het kerkhof van het Rijkskrankzinnigengesticht van Rekem.
Houthalen is de laatst geopende mijn in het Kempense steenkoolbekken, waarvan je nu enkel nog het hoofdgebouw en de twee stalen schachtbokken terugvindt.
Op 30 september 1992 haalde de Limburgse "Charbonnage d'Helchteren-Zolder" de laatste brok steenkool van de Benelux bovengronds.
Advertenties